We komen als onbeschreven blad de wereld in, vanuit het niets in het leven geworpen de buitenwereld in. Zintuiglijkheid overheerst, veel-kantig gericht op onze omgeving want we zijn nog nauwelijks ‘ingevuld’; wel zijn we meteen al drukdoende met het verzamelen van indrukken, het inschatten van reacties en geluiden, het lezen van gebaren en gezichten; continue op zoek naar Interactie uit lijfsbehoud, want we zijn extreem kwetsbaar als baby overgeleverd aan de zorgzaamheid van de buitenwereld meestal in de vorm van liefdevolle ouders.
Vanaf dag een zijn we onmiskenbaar, weliswaar nog in rudimentaire wording, al een heel eigen persoonlijkheid met een unieke genetische bouwtekening – een soort werkbriefje – als startpunt. Zo is de zintuiglijke antenne bij iedereen net even iets anders afgesteld en afgestemd. Hoe de afstemming met de wereld in de praktijk zich verder ontwikkelt hangt af van onze ervaringen, sensitiviteit en karakter.
De wereld om ons heen delen we met anderen maar blijft altijd ook een persoonlijke beleving. Toch weten we elkaar te vinden in die gedeelde, gemeenschappelijke wereld waarin we opereren en proberen we elkaar te verstaan via voortdurende communicatie dankzij taal, sociale, culturele afspraken en gedrag. We lezen elkaar, zoeken naar de gebruiksaanwijzing bij de ander en passen de onze met elke ervaring telkens weer een beetje aan.
Leven is bewegen in tijd en ruimte of je dat nu wel of niet wilt, je beweegt of wordt bewogen; niet alleen door de interactie in het ‘echte’, dagelijkse leven in de omgang met andere mensen maar ook in onze culturele, meer spirituele invulling van het leven via muziek die we maken, spelen of beluisteren, via de literatuur de we lezen en herlezen, en via het gesprek en het avontuur van het spel van de taal.
Kunstenaar Elisabeth Müller speelde vanaf haar zesde muziek, eerst op blokfluit, maar al heel snel ging ze over op piano. Muziek werd en is voor haar een onmisbare uitbreiding van haar zintuiglijke wereld; spelen geeft haar toegang tot een bijzonder domein van – voor de goede verstaander, en dat is zij zeker – adembenemende muzikale abstracties, constructies en ordeningsprincipes. Vergelijkbaar en overlappend met de sensatie die een wiskundige beleeft in het ‘zien’ en begrijpen van cijfers en formules. Het is vast niet toevallig dat Müller ook een wiskundeknobbel heeft en muziek intuïtief verbindt met wiskundig ruimtelijk inzicht. Voor haar is een fuga van Bach bijvoorbeeld een geraffineerd bijna fysiek aanwezig bouwsel, gelaagd, met vernuftig ingebouwde verrassingen, die zich speels presenteren, ontvouwen, vervolgens hergroeperen en het cadeau van perfectie beloven voor degene die het spel binnenstebuiten kerend al spelend onderzoekt, in dialoog met de intenties en uitdagingen van het muzikale construct van de componist.
Muziek is een precisie-balanceeract waarin het vinden en oprekken van ordening en harmonie voor de notenmaker, de componist, en de notenspeler, de muzikant, de mooiste uitdaging is. Een partituur kun je lezen en zo het bouwwerk, de compositie, in ruimtelijkheid en tijdsbeleving oproepen, maar de muziek komt pas echt tot leven in de uitvoering. Door het stuk te spelen; zo zuiver mogelijk af te tasten en af te stemmen met je eigen muzikale antenne die door ervaring steeds fijngevoeliger wordt, benader je de schoonheid en complexiteit van de muziek op de muziekstandaard steeds subtieler en doorwrochter. Steeds verder dring je door in het grotere weefsel van mogelijkheden en codes waaruit de componist put. Maar elke uitvoering blijft een interpretatie, altijd persoonlijk en nooit helemaal hetzelfde door pedaalwerk, tempi, de ervaring en herhaling van spelen, het momentum, de ambiance.
De oneindige flux in tijd en ruimte waar muziek meer dan enig andere kunstvorm op drijft, correspondeert met de ritmische tikketak onderstroom van ons eigen bioritme, de regelapparatuur die het lichaam laat functioneren, in leven houdt. Muziek is volgens Plato de hoogste, zuiverste kunstvorm want met de minste ruis tussen de mens als (imperfect) ontvangststation en het hogere waar de mens naar streeft.
Niet verwonderlijk dat Elisabeth Müller uiteindelijk vanaf 2010 in de sublieme genialiteit van de muziek van J.S. Bach een natuurlijke en persoonlijke uitdaging vond voor haar beeldende werk. Eerst maakte ze een serie werken direct gelieerd aan haar intense lezing en haar spel-interpretatie van Bachs Goldbergvariaties. Dit werd een 30-delige reeks, het eerste deel van een project dat je gerust kunt beschouwen als Müllers pièce de résistance van haar oeuvre, Het Magisch Kwadraat (*), waarin alles wat haar diep raakt, inspireert en beweegt bij elkaar komt, kunst, muziek, literatuur, wiskunde en taal. Inmiddels heeft ze het tweede deel van Het Magisch Kwadraat project voltooid, waarin ze ‘Das Wohltemperierte [welgetempereerde, goed gestemde] Klavier’ van Bach ongekend onderzoekt, uitbeent, verbeeldt in kleurklanken en geometrische variaties. In dit boek zien we het resultaat.
De diepreligieuze Bach voelde het als zijn plicht om met zijn talent het goddelijke in muziek voelbaar te maken. Zelfs in deze befaamde 24 ‘oefeningen’ (de eerste cyclus van 24 rondde hij af in 1722, de tweede in de periode 1740-1742), bedoeld om de 12 toonsoorten zowel in majeur als in mineur – met telkens de terugkerende combinatie van prelude en fuga voor iedere toonsoort – zo zuiver mogelijk voor het gehoor te exploreren, is hij onbetwist de excercitiemeester zonder weerga. Bach verrast en imponeert in zijn oefenstof met ingenieuze en verrassende variaties en hernemingen, en weet zoals in die tijd gebruikelijk, ook elke toonsoort het gewenste affect mee te geven, een emotionele reactie aanborend bij de pianist en de luisteraar, intiem persoonlijk en universeel.
Voor Elisabeth Müller zijn muziek en kunst een twee-eenheid in haar leven; dagelijks speelt ze in haar huis tevens atelier te midden van haar werk een aantal uren op haar vleugel. De levenslange ervaring van spelen met de bijbehorende discipline heeft grote invloed op haar werk als kunstenaar. Muziek “war immer da”. Twee zintuigen zijn zeer actief bij spelen: zien en horen. Ondertussen zijn je handen in beweging, maar links doet wat anders dan rechts. Met huidige piano’s (dat was heel anders op de klavecimbel in Bachs tijd) kun je qua dynamiek enorm variëren, en ook met pedaaltechniek kun je een persoonlijke, telkens andere touch creëren. Er is geen constante uitvoering mogelijk– gelukkig maar, want saai en levenloos -, maar wel de verrassing iedere dag weer van herhaling die toch altijd anders is en zowel vertrouwd als nieuw klinkt.
Elisabeth Müller is gefascineerd door het spel dat Bach speelt met linker- en rechterhersenhelft, met ratio en emotie, met ordening èn ontsnappen aan die orde, met de dwingelandij en vrijheid van even en oneven in de toonladders. Het doorgronden en zien van de reikwijdte en schier eindeloze mogelijkheden van Bachs ‘oefeningen’ is voor haar een metafoor voor de schoonheid waarnaar ze streeft in haar eigen werk, de schoonheid die zij ook instinctief ervaart in wiskunde (‘je ziet het gewoon’).
Het tweede deel van Müllers Bach-project is wellicht nog ambitieuzer dan deel 1, want de muzikale exercities van Bach zijn het schoolvoorbeeld van Goethes gevleugelde woorden, “In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister”. Ook Müller legt zichzelf net als Bach een strak werkplan op; alle twaalf toonsoorten worden gekoppeld aan een eigen kleurpalet – het werkbriefje – dat zij pianospelend in een oogopslag voor zich ziet.
“Beginnen is altijd vreselijk moeilijk. Totdat je je meester voelt over je onderwerp, totdat je de taal leert die dit onderwerp hanteert en je die ook zelf kunt hanteren, is veel streven en inspanning vereist. Maar wat ik van plan was, was zo nieuw en ongewoon, […]” –
Ieder toonsoort-sectie wordt in dit boek voorafgegaan door een citaat uit de inleiding van Thomas Mann op zijn werk “Jozef en zijn broers“, de hertelling van het Bijbelse verhaal. Manns humanisme is voor Elisabeth Müller een belangrijke inspiratiebron met zijn fijnzinnige analyse van het menselijk tekort maar ook het belang dat Mann ziet in hoop als kenmerk van humaniteit, de mogelijkheid om open te blijven staan voor vernieuwing en creativiteit. In die zin is vooral dit citaat exemplarisch voor de artistieke ambitie van Müller om verschillende werelden met elkaar te verbinden en nieuwe communicatielijnen te openen.
Twaalf toonsoorten in twaalf kleurpaletten die de oefeningen hertalen in verf, kleur, tactiliteit in evenzovele variaties als nodig om de toonsoort in iedere reeks compleet te maken en in balans te houden. Met de geometrische vormentaal uit haar eerdere werk bouwt ze bovendien connecties met de muzikale tijdsconstructies die voor haar zo vanzelfsprekend zijn. Zo zijn de toonsoortschilderijen twaalf unieke clusters geworden die op zichzelf staand, afgewogen en doordacht, “wohltemperiert” communiceren, maar ook in dialoog met de kijker en de luisteraar oproepen tot het omarmen van nieuwe mogelijkheden.
Met haar werkbriefje(s) geeft Elisabeth Müller zichzelf de ruimte om te excelleren èn van het briefje af te wijken voor vrije improvisaties in olieverf, dat ook inspirerend afwijkende reacties kan vertonen. De twaalf reeksen vormen tezamen de partituur van een “symfonie” in schilderijen met als toegift 2 kwartetten wellicht als voorbodes voor een nieuwe bevrijdende exercitie? Want Elisabeth Müller ademt Bildung in de Thomas Mann betekenis van het woord met kunst als motor voor een bewogen en zingevend leven in beweging.
Marie Jeanne de Rooij
(*) De 30-delige serie van project Het Magisch Kwadraat 1, J.S. Bach’s Goldberg variaties (*) is opgenomen in de collectie van het Bach-Archief / Bach-Museum in Leipzig.