Slechts dit kan ik ervan zeggen: ik ben er bang voor de kunst die belofte te doen, omdat ik er aan twijfel of mijn natuur – nog helemaal afgezien van de talent kwestie – bijzonder geschikt is om haar tevreden te stellen omdat ik mijzelf de robuuste naïviteit moet ontzeggen die, voor zover ik kan zien, onder andere, en niet in de laatste plaats, tot het kunstenaarschap behoort. In plaats daarvan is een snel verzadigde intelligentie mijn deel… en , zo jong als ik ben, heb ik toch voldoende van de kunst begrepen om te weten… dat zij ver boven het schema, de afspraak, de traditie, boven wat je van de ander leert, boven de knepen van het vak, boven de de kwestie van “hoe men het doet” uitgaat, maar onloochenbaar speelt veel van dit alles er toch altijd een rol in, en ik zie het ervan komen dat ik mij voor de smakeloosheid, die het dragende geraamte, de vaste substantie is bij de gratie waarvan ook het geniale kunstwerk mogelijk is, voor datgene dat er gemeengoed, cultuur in is, voor de usances bij het realiseren van schoonheid– dat ik mij ervoor generen, ervan blozen, er moe van worden, er hoofdwee van krijgen zal, en dat al zeer spoedig.
Thomas Mann, uit Doctor Faustus (pagina 146)