Deze bijzondere vorm van menselijk bestaan betekent voor mij, dankzij mijn vriendschap met Adrian, het paradigma van alle lotsvorming, de klassieke aanleiding om ons te laten ontroeren door datgene wat wij wording, ontwikkeling, bestemming noemen.
Want hoewel de kunstenaar zijn hele leven nauwer, om niet te zeggen trouwer, met zijn kindsheid verbonden blijft dan de in het praktisch-reële man; ofschoon men kan zeggen dat hij, in tegenstelling tot de laatste, duurzaam in de dromerig-zuiver-menselijke en speelse toestand van het kind volhardt, is zijn weg uit de ongerepte vroege jaren tot aan de late, onvermoede stadia van zijn wording oneindig verder, avontuurlijker, schokkender voor de beschouwer dan die van de burgerlijke mens, en niet half zo verdrietig is bij deze de gedachte, dat hij ook eens kind is geweest.
Thomas Mann, uit Doctor Faustus (pagina 30)